Ephesians 4

1Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt;
 bid ik u dan, Of, vermaan.
,
 gevangene Grieks, gebonden. Zie Eph 3:1.
,
 in den Heere, Dat is, om de zaak des Heeren, namelijk Christus, gelijk Eph 3:1.
,
 waardiglijk Dat is, betamelijk, gelijk Mat 3:8.
,
 gij geroepen zijt; Namelijk tot de gemeenschap van Christus, en derhalve ook der godzaligheid in Christus. De apostel spreekt hier niet alleen van de uitwendige, maar ook van de inwendige en krachtige beroeping, waardoor zij tot het geloof in Christus gebracht waren; gelijk uit de volgende verzen blijkt.
2Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;
 in liefde; Dat is, door de liefde. Want de liefde verdraagt alle dingen; 1Co 13:7. Hij spreekt hier van het verdragen van zulke beledigingen, die elk in het bijzonder aangaan, gelijk Mat 18:15. Anderszins prijst Christus ook deze gemeente van Efeze, Rev 2:2, dat zij de kwaden niet konden verdragen, namelijk die verkeerde leringen zochten in te voeren en de gemeente beroerden.
3U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes.
 des Geestes Dat is, de geestelijke enigheid met al de leden der gemeente van Christus, hetzij uit Joden, hetzij uit heidenen, welke Christus' lichaam is, waarvan de Heilige Geest de band en samenvoeger is, gelijk in vs.4 verklaard wordt.
,
 door den band Grieks, in den band, of samenbinding.
4Een lichaam is het, en een Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot een hoop uwer roeping;
 tot een hoop Grieks, in ene hoop; dat is, gehoopte zaak, waartoe gij geroepen zijt, welke is de zaligheid uwer zielen.
5Een Heere, een geloof, een doop,
 Een Heere, Namelijk Jezus Christus, gelijk blijkt uit vs.6, waar God en de Vader van hem onderscheiden wordt.
,
 een doop, Namelijk niet alleen in het getal, maar ook de bediening over u allen; Rom 6:3-4.
6Een God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen.
 Een God Gelijk in vs.5 door het woord een Heere, de Vader niet wordt uitgesloten van onzen Heere te zijn, noch ook de Heilige Geest, die ook de Heere genaamd wordt, Isa 6:8, vergelijk met Act 28:25; 2Co 3:18; alzo wordt ook hier door het woord een God, de Zoon niet uitgesloten, noch de Heilige Geest. Zie 1Co 12:4-6, maar wordt met deze verscheidenheid der titels alleen aangewezen de orde en eigenschap, die elk persoon in deze werking en samenvoeging dezes lichaams, dat is, der gemeente, heeft.
,
 van allen, Die Hier wordt eigenlijk niet gesproken van alle schepselen of mensen in het algemeen, dewijl God niet is aller Vader in Christus; maar hier wordt gesproken van alle ware leden der gemeente, die het lichaam van Christus is, over welke allen God de Vader het hoogste gebied heeft, door welke allen Hij zijn bijzondere regering uitstrekt, hetwelk zij beide met andere mensen gemeen hebben, en in welke allen Hij als een Vader met Zijne genade en Geest woont, hetwelk den gelovigen eigen is; Joh 14:23.
7Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de maat der gave van Christus.
 elkeen van Namelijk die leden van dit lichaam zijn.
,
 naar de maat Dat is, naar dat het Christus belieft aan een ieder in zijne beroeping de gaven uit te meten, tot volmaking en vereniging van dit lichaam; Joh 1:16; Rom 12:3.
8Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensen gaven gegeven.
 Hij Als Namelijk God.
,
 Hij opgevaren is Namelijk Christus, gelijk uit de volgende verklaring blijkt. Want dit is ene profetie van Christus' koninkrijk.
,
 in de hoogte, Dat is, in den hemel, gelijk verklaard wordt vs.10.
,
 de gevangenis Dat is, degenen die ons gevangen hielden, namelijk, zonde, duivel, dood en verdoemenis; over welke alle Christus door Zijn dood, verrijzenis en hemelvaart heeft getriomfeerd, Col 2:15; alzo, dat hoewel zij ons nog bestrijden, wij nochtans in Christus de overwinning over allen hebben, Joh 16:33; Rom 8:37-39. Of, gevangenen, dat is, een grote menigte van gevangenen, gelijk 2Ch 28:5.
,
 gaven gegeven Namelijk uit den hemel, wanneer Hij is gezeten ter rechterhand Gods Zijns Vaders; Act 2:33.
9Nu dit: Hij is opgevaren; wat is het, dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der aarde?
 wat is het, Dat is, wat geeft het anders te kennen?
,
 nedergedaald Namelijk door mijn bijzondere werking in het aannemen der menselijke natuur, uit de maagd Maria, gelijk Joh 6:33, Joh 6:42; zonder dat Hij daarom den hemel, naar Zijn goddelijke natuur heeft verlaten. Zie Joh 3:13, gelijk Hij ook na Zijne hemelvaart evenwel, naar Zijn goddelijke natuur en Geest, bij ons is tot de voleinding der wereld; Mat 28:20.
,
 in de nederste Dat is, in de aarde, die het nederste deel der wereld is. Want het woord is vlees geworden en heeft bij ons gewoond, Joh 1:14. Zie Psa 139:15.
10Die nedergedaald is, is Dezelfde ook, Die opgevaren is verre boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou.
 Dezelfde ook, Namelijk persoon, hoewel Hij naar een andere natuur is nedergedaald.
,
 alle dingen vervullen Dat is, al de leden Zijner gemeente door Zijnen Geest en gaven, gelijk vs.8. Anderen nemen het voor de vervulling der voorzeggingen der profeten, waarvan deze profetie van David ook ene is. Dan, het eerste komt met de volgende verzen wel zo bekwamelijk overeen.
11En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars;
 tot apostelen, Van het onderscheid tussen apostelen en profeten, zie de aantekeningen 1Co 12:28.
,
 tot evangelisten, Van dezer ambt, zie Act 21:8.
,
 tot herders Eenige onderscheiden deze twee ambten alzo, dat de herders de gemeente niet alleen zouden leren en onderwijzen, maar ook door de kerkelijke tucht leiden en regeren, gelijk de herders de schapen doen, en dat de leraars alleen bezig zouden zijn om de Schrift te verklaren, en de waarheid der leer tegen de ketterijen en dwalingen te verdedigen. Doch alzo het woord sommigen hier tussen niet staat, gelijk in de voorgaande verscheidene beroepingen, zo nemen het anderen voor enerlei ambt; en dat deze twee namen hier bijeenstaan om aan te wijzen dat alle herders ook leraars moeten zijn, gelijk deze twee namen de een voor den ander in de Schrift dikmaals worden gesteld, en Paulus deze twee zaken bijeenvoegt in de beproeving der kerkedienaars, 1Ti 3, en Titus 1.
12Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus;
 de volmaking Of, samenvoeging. Want daartoe zijn deze diensten in Gods kerk ingesteld, opdat de leden der gemeente meer en meer samengevoegd of volmaakt, dat is, tot een volmaakt lichaam onder Christus hun Hoofd, gesteld zouden worden.
,
 tot het werk Dat is, opdat het werk der bediening zijn volle leden zou hebben, bestaande in de predikatie van Gods woord, bediening der sacramenten, oefening der kerkelijke tucht, en regering der gemeente. Welke zaken door deze ingestelde diensten hare volle leden al de wereld door hebben verkregen, en in de gemeente zijn bevestigd, en blijven moeten tot de voleinding der wereld; Mat 28:20, en 1Co 11:26.
13Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus;
 tot de enigheid Dat is, tot een en hetzelfde geloof en kennis of erkentenis des Zoons Gods; hetwelk hier in deze wereld wel enigszins geschiedt, maar hiernamaals ten volle geschieden zal, als God in Christus zal zijn alles in allen, 1Co 13:11-12; hetwelk ook de navolgende woorden medebrengen.
,
 tot een volkomen Dat is, tot de volkomen mannelijke kennis, en de volkomen mate der gaven die wij uit Christus' volheid ontvangen moeten; Joh 1:16.
14Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen;
 de bedriegerij Of, ongestadigheid. Grieks, teerling, of, teerlingspel; waardoor de apostel de bedriegerijen of streken van zodanige mensen verstaat, die de discipelen van Christus door dwaling zoeken aan zich te trekken, niet anders dan de tuisers of teerlingspelers, wonderlijke streken en valsheden weten te gebruiken om anderer lieden goed aan zich te brengen, gelijk de volgende woorden ook verklaren.
15Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus;
 in liefde, Dit zet de apostel daarbij, omdat somwijlen de waarheid kan voorgestaan worden tegen de liefde; gelijk ook onder het deksel van de liefde de waarheid kan tekortgedaan worden. Anderen zetten het over oprechtelijk handelende in de liefde, gelijk het woord waarheid ook oprechtheid betekent.
16Uit Welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn maat, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde.
 voegselen Dat is, door alle gewrichten of leden, door welk het leven en voedsel aan de andere leden wordt toegebracht. De apostel noemt de voegselen der toebrenging de verbindingen en samenvoegingen der leden, waardoor de sterkte en het voedsel van het ene lid in het andere komt, gelijk er zijn zenuwen, aderen en dergelijke, die langs de samenvoegingen in de leden doorgaan, en hun het voedsel en sterkte toebrengen, en dat inzonderheid uit het hoofd; waarbij dan de apostel bekwamelijk vergelijkt al de ambten en gaven des Geestes in de gemeente, die allen van Christus afhangen, en het gehele lichaam aaneenhouden en het zijn geestelijke sterkte en voedsel mededelen; 1Co 12:12, 1Co 12:14.
,
 den wasdom Grieks, den wasdom des lichaams maakt; dat is, zijn wasdom verkrijgt, Hebreeuws.
17Ik zeg dan dit, en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt, gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds.
 Ik zeg dan dit, Namelijk als een besluit uit het voorgaande; dewijl wij ledematen van Christus zijn en zodanig Zijner gaven deelachtig, dat gij dan, enz.; en komt alzo wederom tot nieuwe vermaningen.
18Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten;
 het leven Gods, Namelijk niet waardoor God in zichzelven leeft, maar waarmede Hij in ons door Zijnen Geest leeft in Christus. Zie Eph 2:1.
19Welke, ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid, om alle onreinigheid gieriglijk te bedrijven.
 ongevoelig geworden Eene gelijkenis genomen van degenen, die door vele slagen of brandmerken in enige delen des lichaams alzo verhard zijn, dat zij geen gevoel daarvan meer hebben; alzo gaat het ook met vele mensen, die door gedurig kwaad doen het gevoel of wroegen van hunne conscientiën alzo verdoven, dat zij het niet meer gevoelen. Zie Rom 1:28; 1Ti 4:2.
,
 tot ontuchtigheid, Of, geilheid, dartelheid.
,
 gieriglijk Grieks, in gierigheid, of, onverzadelijkheid; dat is, met een grote begeerte en welbehagen, gelijk de gierige zijne ziel zegent in onrechtvaardigheid; Psa 10:3.
20Doch gij hebt Christus alzo niet geleerd;
 Christus Dat is, de leer van Christus en der gemeenschap met Hem.
21Indiën gij naar Hem gehoord hebt, en door Hem geleerd zijt, gelijk de waarheid in Jezus is;
 Hem gehoord hebt, Namelijk sprekende in Zijn woord door ons tot u.
,
 gelijk de waarheid Dat is, gelijk de waarheid van Christus vereist, en gelijk het in der waarheid moet zijn.
22Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding;
 den ouden mens, Alzo wordt genoemd de ganse verdorvenheid en boosheid, die in den mens van nature is, Rom 6:6, welke ook vlees genoemd wordt, Rom 8:5; Gal 5:19.
,
 der verleiding; Dat is, die den mens tot alle zonden verlokken en verleiden, zo hij door Gods Geest die niet wederstaat; Jam 1:13-15.
23En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds,
 in den geest Dat is, in het binnenste en verstandigste deel van uwe ziel, gelijk Rom 12:2. Indien dan datzelve moet vernieuwd en wedergeboren zijn om God te kunnen dienen, zo zijn dan ook de wil en alle andere genegenheden van nature niet beter, tenzij dat ze door dezelve kracht vernieuwd worden.
24En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.
 den nieuwen Alzo noemt de apostel de wedergeboorte of vernieuwing der mensen, bestaande in de verlichting des verstands, en verandering van den wil tot heiligheid en rechtvaardigheid, in welke het beeld Gods bestaat, waarvan het laatste hier wordt uitgedrukt, en het eerste hierna, Col 3:10, van den apostel zal uitgedrukt worden.
,
 aandoen, De apostel vergelijkt hier deze vernieuwing des mensen bij een nieuw kleed, gelijk vs.22 de natuurlijke verdorvenheid bij een oud verdorven kleed, hetwelk hij zegt dat de gelovigen moeten afleggen en het nieuwe aandoen; omdat zij nu door den Geest Gods wedergeboren zijnde, in beide meer en meer moeten voortgaan en toenemen, door het gebruik der middelen, die God daartoe heeft geordineerd; namelijk met kloekmoediglijk tegen de zonde door den Geest Gods te strijden, Rom 8:13, en de gave Gods te verwekken, 2Ti 1:6-7. Gods woord naarstiglijk te horen en overleggen, Psa 1:2; 2Ti 3:16-17, de sacramenten waardiglijk te gebruiken, 1Co 11:17-18, enz., ijverige gebeden tot God te storten, Eph 6:18, en dergelijke. Zie ook Joh 15:2; 1Co 9:25-26, enz.
,
 in ware rechtvaardigheid Grieks in rechtvaardigheid en heiligheid der waarheid.
25Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. 26Wordt toornig, en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid;
 Wordt toornig, Met deze woorden uit Psa 4 genomen, verbiedt de apostel niet alle gramschap, want zulke bewegingen zijn van God in het hart geschapen, en wordt ook somwijlen Gode en Christus gramschap toegeschreven, namelijk over de zonde en ondankbaarheid der mensen; doch is deze de mening des apostels, dat, zo er rechtvaardige oorzaken van gramschap gegeven worden, dat die de maat niet tebuiten moet gaan, noch te lang duren, maar haastiglijk weder nedergelegd worden.
27En geeft den duivel geen plaats.
 plaats Of, ruimte; dat is, geen tijd noch gelegenheid om door uw toorn u tot andere zonden te brengen, zo uw gemoed zonder genoegzame oorzaak te lang ontsteld zou blijven; 1Pe 5:8-9.
28Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene, die nood heeft.
 dat goed is Dat is, dat loffelijk en eerlijk is; want alle arbeid, waar winst van komt, is niet altijd loffelijk en Gode aangenaam.
29Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien, die dezelve horen.
 vuile rede Grieks, verrotte.
,
 tot nuttige Grieks, tot stichting des gebruiks, of der nuttigheid, of der noodwendigheid; dat is, nodige stichting.
,
 genade geve Dat is, enige geestelijke gave toebrenge. Of, aangenaamheid. Sommigen nemen dit woord voor dank of dankzegging, alzo dat dit de zin zou zijn: Opdat u de vromen, die het horen, daarover mogen danken.
30En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing.
 bedroeft Eene wijze van spreken bij gelijkenis, uit Isa 63:10, waardoor te kennen wordt gegeven dat de Geest Gods, die in ons woont, door dergelijke zonden, waar Hij een afkeer van heeft, Zijne vriendelijke werking in ons verduistert, en in plaats van Zijne liefde ons Zijne gramschap laat gevoelen (gelijk een vader een droevig aangezicht aantrekt over zijne kinderen, wanneer zij in zijne tegenwoordigheid kwaad doen, en in plaats van vriendschap te bewijzen hen, hoewel ongaarne, moet straffen), waaruit ook een bedroefd gemoed rijst in de gelovigen, en de zekerheid hunner zaligheid wordt verduisterd. Zie Psa 6:2, en Psa 31:10-11, en Psa 51:11, enz.
,
 door Welken gij Grieks, in welken.
,
 verzegeld zijt Namelijk als door het opgedrukt zegel van Gods evenbeeld van de ongelovigen zijt onderscheiden, en van de toekomende zaligheid wordt verzekerd. Zie Eph 1:13.
31Alle bitterheid, en toornigheid, en gramschap, en geroep, en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid; 32Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft.
 in Christus Dat is, om Christus en Zijner verzoening wil, gelijk 2Co 5:19. Of, door Christus.
Copyright information for DutSVVA